Wat kan dat toch betekenen:
Johannes de evangelist [Joh 20:19-23] vertelt een gebeurtenis die vermoedelijk heeft plaats gevonden na de Opstanding :van Pasen.
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Ik wens jullie vrede!’ Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. Nog eens zei Jezus: ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’
In het Hebreeuws (en vermoedelijk ook in het Aramees) zou dat zijn: ‘Shalom‘, wat nu nog overal in Israël de gebruikelijke korte groet is waarvan vermoedelijk nauwelijks meer de betekenis wordt beseft. Jezus wenst zijn volgelingen nogmaals ‘Shalom‘, nu meer nadrukkelijk: het gaat echt om vrede; vrede van het hart. en dat is hard nodig na die rampzalige kruisdood. Dan blaast hij over hen heen, en zegt: ‘Ontvang de heilige Geest’.
Het moet een geweldige ervaring zijn geweest voor hen die gedrukt, te neergeslagen zich hebben afgezonderd. Eerst te ervaren dat Hij, Christus, leeft; en dan die bezieling door en van de H. Geest. Bij iedereen die hoort spreken over blazen of ademen over iemand – zoals Jezus deed – brengt dit in herinnering wat in het begin van het boek Genesis staat- daar is sprake van een scheppingsverhaal van de aarde en van de mens: de adem of Geest van God zweefde ‘in den beginnen’ over de wateren van een woest en ledig, nog ongevormde aarde (Gen. 1:1). En wat verder in Genesis dat God boetseerde de mens uit het stof van de aardbodem, blies de adem van het leven in de neusgaten van de mens. En zo werd die mens tot een levend, ademend wezen (Gen.2:7).
We kunnen ons nu afvragen: blies of ademde Jezus werkelijk over zijn volgelingen? – blies God werkelijk de levensadem in de neusgaten van de mens? – zweefde de Geest Gods werkelijk over de wateren?
We kunnen wat hier vermeld staat in Genesis en in het evangelie van Johannes beschouwen als machtige beelden, als symbolen die verwijzen naar een op een of andere wijze onuitsprekelijke werkelijkheid. Maar soms lijkt het of symbool en werkelijkheid samenvallen: het symbool roept dan de werkelijkheid op en stelt die tegenwoordig. Wanneer we lachen of huilen, dan openbaart zich daarmee de werkelijke toestand van vreugde of verdriet. Wanneer een kind valt en zich bezeert, en een koesterend hand wordt op de bezeerde plek gelegd die geplaatste hand verwijzen naar de pijn, maar die ook werkelijk doen verdwijnen. Het symbolisch handelen en het effect in de werkelijkheid vallen dan samen.
Nog een voorbeeld: als we met heilig Chrisma een kruisje maken op de huid, openen we en reinigen we daarmee een chakra in het etherische lichaam van de mens? Of verwijzen we ernaar? Verwijzen, symbolen, werkelijkheid: het is hier allemaal tegelijker ‘waar’! Zo zal Jezus ‘gewoon’ geblazen hebben om te verwijzen naar de H. Geest, en tegelijker tijd de werking van de H. Geest over te dragen op zijn volgelingen.
Wanneer Jezus de vredegroet geeft en over zijn volgelingen blaast, dan worden zij doordrongen van de Geest van God. – letterlijk. Het zal een ervaring zijn geweest als van algehele vernieuwing, een besef van Gods Geest in hen, van eeuwigheid, van onsterfelijkheid; niet van oneindig lang leven, maar een besef van de eeuwigheid van het leven.
Al het eeuwige in ons behoort tot het meest essentiële van ons, dat wat niet vergankelijk is. Het hoort tegelijker tijd ook tot de orde van het hier-en-nu. Als we de band met dit eeuwige, met dat onvergankelijke verbreken of verliezen, zijn we dood, dan sterven wij. En dat kan ook werkelijk gebeuren – de levensvonk dooft.